In een opiniestuk in de Volkskrant maakt Jeanet Meijs, bestuurslid van Beter Onderwijs Nederland, zich boos over het niveau van de (nieuwe) leerkrachten in het basisonderwijs. Een van deze "dramatisch ongeschikte mensen" zou beledigd over ouders hebben gezegd: Hun denke dat se alles beter wete als mij.
De taalprof weet te weinig van onderzoek naar het gemiddelde niveau van de basisschoolleerkracht, maar hij ziet wel wat er mis is met de presentatie van dit voorbeeld. Die verraadt namelijk weinig kennis over wat goed en fout is in de taal.
De zin Hun denke dat se alles beter wete als mij ziet er inderdaad erg fout uit. Maar let op: de leerkracht heeft hem zo niet opgeschreven, het gaat om een gesproken taaluiting die door de auteur van het artikel is opgeschreven.
Natuurlijk, in gesproken taal gelden ook taalnormen. Zo is het gebruik van hun als onderwerp een schending van de taalnorm, en ook de constructie beter als mij is al tientallen jaren het klassieke voorbeeld van de taalfout. Dat is inmiddels al zo'n cliché geworden dat je je langzamerhand zou kunnen afvragen waarom de taalgebruikers toch met alle geweld deze fout willen blijven maken. De taalkundige Paardekooper pleit hier al jaren voor als ik (in plaats van -ja ik zeg het er maar voor de zekerheid bij- het correcte dan ik).
Maar goed, die klassieke fouten, daar hoor je mij niet over. Voor de auteur een gelukkig toeval dat de leerkracht ze zo mooi aan het begin en einde van een relatief korte uiting heeft neergezet, dat citeert lekker, maar akkoord: een leerkracht die dit zo zegt gaat te veel met zijn tijd mee en moet teruggefloten worden. Hij (of zij) zal het niet voor de klas gezegd hebben denk ik, want daar hebben ze wel wat beters te doen, maar goed, leraren moeten ook in de kroeg op hun woorden letten.
Nee, het gaat me om de rest van die uiting. Daar staan drie andere afwijkingen van de schrijftaalnorm in: denke, se, en wete. Daardoor lijkt het allemaal nog een stuk fouter dan dat het al was. De auteur had ook nog beter als baiter kunnen spellen, dat se aan elkaar en als als as, dan was elk woord verdacht geweest.
De suggestie van deze spelwijzen is duidelijk: de leerkracht spreekt het ook nog allemaal verkeerd uit. Maar hoe verkeerd is dat eigenlijk, dat je de slot-n van werkwoorden weglaat? Ik zou zeggen: kijk eens in een uitspraakgids, dan zie je dat dit standaardnederlands is. Met andere woorden: het is geheel in overeenstemming met de taalnorm om denke en wete te zeggen. Vlekkeloze uitspraak van de leerkracht.
Maar dat se dan, dat is toch een schoolvoorbeeld van stadsaccent? Amsterdams bijvoorbeeld (de son in de see sien sakke). Maar ook hier slaat de auteur van het artikel de plank mis: het voornaamwoord ze achter het voegwoord dat ondergaat een fonologisch effect dat voorwaartse assimilatie wordt genoemd: de stemhebbende z wordt de stemloze s onder invloed van de stemloze t. Dat is een uitspraakregel van het Nederlands, die volledig overeenstemt met de norm. Sterker nog: als je geforceerd ze zou willen uitspreken wordt het automatisch iets als dad ze, en dat is zeker fout.
De gewraakte spelwijzen, die dus op schrift er heel fout uitzien, zijn dus precies de weergaven van hoe het hoort. Het is wel duidelijk waarom de auteur dit zo gedaan heeft: om de taalfouten aan het begin en het einde retorisch nog wat aan te dikken. Maar juist hierdoor graaft zij haar eigen graf: in plaats van de leerkracht verder te incrimineren, ontmaskert zij zichzelf als iemand die niet begrijpt hoe de taal in elkaar zit.
zondag 29 januari 2012
zaterdag 28 januari 2012
Het Nederlands is niks veranderd
Het is een van de hardnekkige mythen over onze taal: het Nederlands verandert sneller dan andere talen. Deze gedachte duikt in allerlei varianten op. Gisteren beweerde Arnold Heumakers in de NRC: "Het Nederlands is sinds de 19e eeuw veel meer veranderd dan het Frans, Engels of Duits, het doet nu raar en vreemd aan." Let op de onderbouwing: het Nederlands uit de 19e eeuw "doet raar en vreemd aan." Dus niet alleen raar, maar ook nog eens vreemd. Deze redenering ademt maar één woord: gezichtsbedrog.
dinsdag 24 januari 2012
Wie leest zichzelf taalkundige?
Vaak hoort de taalprof in de taalwereld de mooiste taaluitingen zomaar in het wild voorbijkomen. De ingewikkeldste constructies duiken op in de meest onverwachte contexten. Zo hoort hij nu al de hele week af en toe een reclameslogan langskomen voor een talentenjacht op de commerciële televisie. Die luidt: Wie zingt zichzelf miljonair. Wat is daar bijzonder aan?
Nou ja, niks bijzonders eigenlijk. Maar een mooi exemplaar van een constructie waar je in de gewone zinsontleding eigenlijk weinig mee aankunt. Ga maar na: in Wie zingt zichzelf miljonair moet je zichzelf als lijdend voorwerp benoemen en miljonair als bepaling van gesteldheid. Niet zo heel moeilijk, maar wel onbevredigend. Waarom?
Het werkwoord zingen kan heel goed een lijdend voorwerp hebben. Dat kun je wel weglaten (Zij zingt best goed), maar als je zingt, zing je altijd iets. Het lijdend voorwerp is altijd in gedachten aanwezig. Maar wacht eens even: in jezelf miljonair zingen is jezelf helemaal niet dat iets wat je zingt! Hoe zit dat?
Eerst even dat miljonair. Dat heeft hier de betekenis van een eigenschap of een toestand die je bereikt als gevolg van het zingen. In taalkundige termen: miljonair is een predicatie bij zichzelf. Het hoeft ook niet per se zichzelf te zijn. Je kunt ook iets hebben als Hij zingt zijn erfgenamen miljonair. Die zin betekent dat hij zo goed of succesvol zingt dat zijn erfgenamen miljonair worden.
Die predicatie, dat is, eenvoudig gezegd, een soort verborgen naamwoordelijk gezegde met zichzelf (of zijn erfgenamen) als onderwerp en miljonair als naamwoordelijk deel: hij zingt, en daardoor wordt hijzelf (of zijn erfgenamen) miljonair. In de zinsontleding is dat een normale constructie met bepaling van gesteldheid. Meer precies wordt dit ook wel een resultatieve werkwoordbepaling genoemd, omdat het miljonair zijn het gevolg zijn (of het resultaat) van het zingen.
Interessant is dat je in plaats van miljonair niet alleen andere predicaten kunt hebben (Wie zingt zichzelf schatrijk? bijvoorbeeld), maar ook plaatsbepalingen (Wie zingt zichzelf op het podium). Dat is niet zo vreemd, want dat heb je bij naamwoordelijke gezegdes ook: bij de meeste koppelwerkwoorden kun je ook plaatsbepalingen zetten, en in de traditionele zinsontleding benoem je het gezegde dan als werkwoordelijk (omdat het dan niet zegt wat je bent, maar waar je bent). Waarom is het dan interessant? Wel, omdat de plaatsbepaling in deze zin een duidelijke richtingsbepaling wordt. Als je zegt Wie zingt zichzelf op het podium? dan heb je het over de plaats waar iemand zichzelf naartoe zingt. Je zegt niet Wie zingt zichzelf daar? maar Wie zingt zichzelf daarheen?. Een richtingsbepaling is de ruimtelijke tegenhanger van de resultaatbepaling. Bij de resultaatbepaling gaat het om de toestand die het resultaat is, en bij de richtingsbepaling is het de plaats die het resultaat is. Wat zie je hieraan? In de constructie Wie zingt zichzelf miljonair? wordt er door de constructie (iemand dingest zichzelf dinges) een resultaatbetekenis opgeroepen.
Maar nu dat lijdend voorwerp. De analyse in de voorgaande alinea's laat zien dat zichzelf eigenlijk het onderwerp is van een soort minizin zichzelf wordt miljonair. En die zin is eigenlijk een soort resultaatbepaling bij Wie zingt: Wie zingt zo, dat hij miljonair wordt?. In die ontleding is dat hij miljonair wordt bijwoordelijke bijzin (sluit aan op zo), en het lijdend voorwerp van zingt blijft ongenoemd. Waarom ontleden we de zin Wie zingt zichzelf miljonair? ook niet zo? zichzelf miljonair als een soort
beknopte bijwoordelijke bijzin?
Allereerst zou dit een uitzonderlijke bijzin zijn: geen gezegde met werkwoorden (andere beknopte bijzinnen hebben altijd een werkwoord), en juist wel een onderwerp (andere beknopte bijzinnen hebben nooit een onderwerp). Bovendien kan zichzelf eigenlijk geen onderwerp zijn. Kortom: het zou een heel uitzonderlijke ontleding worden.
Maar kunnen we zichzelf dan niet beter geen lijdend voorwerp noemen? Het is immers niet wat je zingt? Maar ook daar is wel iets op aan te merken. Zo kun je bijvoorbeeld het "echte" lijdend voorwerp bij zingen in deze constructie niet toevoegen. Je kunt niet iets zeggen als Wie zingt zichzelf een liedje miljonair, in welke volgorde dan ook (Wie zingt zichzelf miljonair een liedje?). Het lijkt erop dat zichzelf in ieder geval wel de positie van het lijdend voorwerp inneemt.
Maar er is nog iets. Misschien vindt niet iedereen het acceptabel, maar je kunt je ook een zin voorstellen als Wie werden er in vorige jaren allemaal miljonair gezongen?). Zelfde constructie, zelfde betekenis. Maar nu heb je een lijdende vorm, en het onderwerp, dat zijn degenen die miljonair werden. Maar dat is een goed argument om te zeggen dat het zinsdeel in de actieve zin lijdend voorwerp is.
Lost de moderne taalkunde deze puzzel op? Jawel: die zegt dat zichzelf eigenlijk het onderwerp is van het predicaat miljonair, maar de positie van het lijdend voorwerp inneemt. Het is dus beide tegelijk. In de eenvoudige zinsontleding moet je een keuze maken. Lijdend voorwerp is dan de beste keuze.
maandag 23 januari 2012
Je kunt het niet vaak genoeg zeggen
Minister van Onderwijs Van Bijsterveldt twitterde zojuist: hoogbegaafden zijn van grote waarde voor onze samenleving. Een waar woord. Daar zal niet iedereen het meteen mee oneens zijn. Vooral niet de mensen die zich afvragen wat hoogbegaafdheid precies is en hoe het bepaald wordt.
Hoogbegaafdheid, dat is een bovengemiddelde beheersing van een verzameling van vaardigheden. Wat voor vaardigheden zijn dat? Wel, dat zijn precies de vaardigheden die van grote waarde zijn voor onze samenleving. In hoogbegaafdheidsmetingen zit vast geen vaardigheid die bestaat uit het zo snel mogelijk naar binnen stouwen van frikadellen, of het zorgvuldig inbrengen van een met heroïne gevulde injectienaald in je eigen arm.
Wie hoog scoort op een hoogbegaafdheidstest beheerst dus in bovengemiddelde mate de vaardigheden die van grote waarde zijn voor onze samenleving. De minister beweert dus dat mensen die in hoge mate vaardigheden beheersen die van grote waarde zijn voor onze samenleving, van grote waarde zijn voor onze samenleving. Uh huh.
In feite bevestigt de minister met haar uitspraak dus alleen de meetmethode. Als hoogbegaafden inderdaad van grote waarde zijn voor onze samenleving, dan is die hoogbegaafdheid dus goed gemeten. Helaas is dit vast niet wat de minister had willen zeggen. Zij heeft ongetwijfeld de intentie gehad om te suggereren dat zij aandacht heeft voor de hoogbegaafden, en dat het door haar gesubsidieerde onderwijs die hoogbegaafdheid opkweekt.
Overigens is die aandacht wel loffelijk, al zou je ook kunnen denken dat alle leerlingen het onderwijs verdienen dat past bij hun mogelijkheden. Dat lijkt me namelijk in het woord samenleving opgesloten.
Hoogbegaafdheid, dat is een bovengemiddelde beheersing van een verzameling van vaardigheden. Wat voor vaardigheden zijn dat? Wel, dat zijn precies de vaardigheden die van grote waarde zijn voor onze samenleving. In hoogbegaafdheidsmetingen zit vast geen vaardigheid die bestaat uit het zo snel mogelijk naar binnen stouwen van frikadellen, of het zorgvuldig inbrengen van een met heroïne gevulde injectienaald in je eigen arm.
Wie hoog scoort op een hoogbegaafdheidstest beheerst dus in bovengemiddelde mate de vaardigheden die van grote waarde zijn voor onze samenleving. De minister beweert dus dat mensen die in hoge mate vaardigheden beheersen die van grote waarde zijn voor onze samenleving, van grote waarde zijn voor onze samenleving. Uh huh.
In feite bevestigt de minister met haar uitspraak dus alleen de meetmethode. Als hoogbegaafden inderdaad van grote waarde zijn voor onze samenleving, dan is die hoogbegaafdheid dus goed gemeten. Helaas is dit vast niet wat de minister had willen zeggen. Zij heeft ongetwijfeld de intentie gehad om te suggereren dat zij aandacht heeft voor de hoogbegaafden, en dat het door haar gesubsidieerde onderwijs die hoogbegaafdheid opkweekt.
Overigens is die aandacht wel loffelijk, al zou je ook kunnen denken dat alle leerlingen het onderwijs verdienen dat past bij hun mogelijkheden. Dat lijkt me namelijk in het woord samenleving opgesloten.
Waar was de taalprof?
Zoals in het vorige bericht al aangekondigd, begint de Taalprof langzaam te ontwaken uit zijn door de weblogprovider afgedwongen winterslaap. Het jaar is goed en wel van start gegaan, de sneeuwklokjes bloeien, en de taalprof maakt zich op voor zijn zevende blogjaar, waarbij hij het zesde maar liefst zo snel mogelijk vergeet.
Heeft de taalprof in de afgelopen maanden dan stilgezeten? Heeft hij de grammatica in de steek gelaten, overgeleverd aan het Grammaticale Onbenul en zijn handlangers? Natuurlijk niet! Je zou kunnen zeggen dat de taalprof van de nood een deugd heeft gemaakt, en de afgelopen tijd als een periode van bezinning, zeg maar een soort sabbatical, heeft aangewend. Hij trok het land in, sprak met taaldocenten over het grammaticaonderwijs, en vierde triomfen met optredens voor uitzinnige menigtes. De resultaten daarvan zullen in de komende maanden in de blogs doorsijpelen.
Ondertussen fluisterde hij zielsverwante taalcolumnisten bij het tijdschrift Neder-L ideetjes in voor grammar feud (lees ook de vervolgcolumns), dat zich in de laatste dagen van 2011 als een heuse rage ontpopte.
Maar nu keert de taalprof dus weer terug bij zijn oude stiel. Een beetje onwennig misschien, onvast op de benen en knipperend met de ogen, maar met de oude strijdlust in zijn borst en de vingers klauwend in het toetsenbord.
Heeft de taalprof in de afgelopen maanden dan stilgezeten? Heeft hij de grammatica in de steek gelaten, overgeleverd aan het Grammaticale Onbenul en zijn handlangers? Natuurlijk niet! Je zou kunnen zeggen dat de taalprof van de nood een deugd heeft gemaakt, en de afgelopen tijd als een periode van bezinning, zeg maar een soort sabbatical, heeft aangewend. Hij trok het land in, sprak met taaldocenten over het grammaticaonderwijs, en vierde triomfen met optredens voor uitzinnige menigtes. De resultaten daarvan zullen in de komende maanden in de blogs doorsijpelen.
Ondertussen fluisterde hij zielsverwante taalcolumnisten bij het tijdschrift Neder-L ideetjes in voor grammar feud (lees ook de vervolgcolumns), dat zich in de laatste dagen van 2011 als een heuse rage ontpopte.
Maar nu keert de taalprof dus weer terug bij zijn oude stiel. Een beetje onwennig misschien, onvast op de benen en knipperend met de ogen, maar met de oude strijdlust in zijn borst en de vingers klauwend in het toetsenbord.
Taalprof wordt langzaam wakker
Het houdt nog steeds niet over op het gemigreerde weblog van de taalprof, al begint er wel beweging in te komen. De berichten zijn inmiddels allemaal gemigreerd door weblog.nl, en ook de trefwoorden zijn eindelijk hersteld. We mogen hopen dat ook de interne links allemaal werken, en zo te zien zijn de plaatjes (de breintjes) ook weer teruggevonden. En ten slotte is de hinderlijke en opzichtige reclame ook eindelijk verdwenen.
Wat is er dan nog niet in orde?
Wat is er dan nog niet in orde?
vrijdag 22 juli 2011
Taal van IT ontleed
De twitteraars van Onze Taal gaven gisteren een linkje naar een column over de taal van de IT. Altijd interessant, dus toch even lezen. Wat een messcherpe analyse! Het gaat hier blijkbaar om een columnist die vijftig jaar onder een steen heeft geleefd en nu ineens in het volle licht treedt om zijn (haar?) inzichten wereldkundig te maken.
Wel of geen zin



Gisteren werd de taalprof attent gemaakt op een discussie op de discussielijst voor docenten Nederlands in de vakcommunity Nederlands van de digitale school. Die had hij al een tijdje niet bijgehouden omdat hij door andere aangelegenheden van epische proporties in beslag werd genomen, maar het was toch weer hartverwarmend om te zien dat elke grammaticale oprisping op deze discussielijst meteen een lawine aan enthousiaste reacties oplevert. Blijkbaar hebben de docenten Nederlands tenminste nog hart voor de grammatica.
De vraag was "Een volledige zin, wat is dat?" Een mooie, abstracte kwestie. Er was natuurlijk ook wel een enkeling die het hele nut van de vraag in twijfel trok, net zoals in vroeger tijden filosofische bespiegelingen vaak weggehoond werden met de norse opmerking dat die ons zielenheil niet bevorderden, maar gelukkig zijn er ook heden ten dage nog onafhankelijke denkers die de grenzen van het menselijke redeneervermogen wensen op te zoeken zonder dat dat meteen tot ethische of economische voorspoed moet leiden.
zondag 22 mei 2011
Al hoe je het ook bekijkt
"Interessant stukje eergisteren, taalprof, maar die eerste zin…"
"Wat was daarmee?"
"Daar schrijf je de bijzin …al hoe grote stofwolken daar ook vandaan komen. Staat daar geen al te veel?"
"Hmm, nou je het zegt. De zin klinkt me op het eerste gehoor prima in de oren, maar dat al staat daar wel vreemd."
"Ik ken dat gebruik niet, dat al hoe achter elkaar."
"Het moet het versterkende bijwoord al zijn, dat ook de oorsprong vormt van het voegwoord alhoewel."
"Ik zou het gewoon vermijden, door iets te schrijven als …welke grote stofwolken daar ook vandaan komen."
"Ja, dat kan wel, je zou ook het woordje al gewoon weg kunnen laten, maar ik zit nu al in de academische modus, waarin ik mij afvraag hoe het in elkaar zit en of het werkelijk tot de taal behoort."
"Nou ja, pieker er niet te lang over zou ik zeggen."
"Ja wacht even, ik google toch even… Hmmm, het komt extreem weinig voor, heb ik de indruk. Maar wacht eens, je hebt toch ook Al wat ik ook doe, dat kan toch ook?"
"Dat kan wel, maar is dat dan niet kortweg voor alles wat?"
"Dat geloof ik niet. Je hebt Al wat ik doe is tevergeefs, waar de klemtoon op Al valt, en al wat ik ook doe, het is toch allemaal tevergeefs, waar de klemtoon op wat valt. En in die tweede zin kun je Al niet vervangen door alles."
"Nee dat is waar."
"En heb je ook niet Al wie ik het ook vraag, niemand weet dit? Daar kun je al helemaal niet uitgaan van alles wie."
"Maar daar heb je wel diezelfde twee varianten: Al wie het weet mag het zeggen tegenover Al wie het ook weet, het is toch te laat."
"Daar heb jij weer gelijk in. Toch vreemd dat het allemaal zo weinig voorkomt. Als ik zou willen argumenteren dat het niet tot de taal behoort zou ik dat wel opmerken. Een handjevol vindplaatsen in zo'n groot corpus is eigenlijk niks."
"Is het geen contaminatie?"
"Ja, dat zou kunnen. Maar het gekke is dat het dan gecontamineerd is uit Wat je ook doet en Al doe je ook dat, wat twee zinnen zijn met een compleet andere zinsvolgorde. Maar wacht eens, ik zoek het even op in de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis van Van der Horst."
"…"
"Kijk, hier staat het: Van der Horst spreekt over het voegwoord alhoe, dat vóór de zestiende eeuw is ontstaan uit het toevoegen van het versterkende bijwoord al aan het voegwoord hoe, uiteindelijk leidend tot alhoewel."
"Je taalgevoel is dus eigenlijk middelnederlands."
"Ja, blijkbaar klinkt er in het taalgevoel van de taalprof nog een echo uit het verleden, uit de tijd dat je het versterkende bijwoord al bij een toegevende bijzin kon zetten. Want zo'n zin als Al hoe je het ook bekijkt bevat een duidelijke toegeving: je kunt het op verschillende manieren bekijken, maar op welke manieren je het ook doet, en dan volgt de rest van de zin."
"Toch is het mij totaal vreemd. En ik heb het net aan een collega voorgelegd, die net als ik Vlaming is, en die kent het ook niet. Zou het een Nederlands-Vlaams verschil zijn?"
"Zou kunnen, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk. Ik vrees eerder dat het sterk regionaal is. Het komt gewoon te weinig voor. Weet je wat? Ik schrijf er een logje over en kijk eens of de lezers reageren. Misschien dat er iemand over de goed-foutkwestie heen kan stappen en bedenken of deze gebruikswijze een basis in de realiteit heeft."
"Wat was daarmee?"
"Daar schrijf je de bijzin …al hoe grote stofwolken daar ook vandaan komen. Staat daar geen al te veel?"
"Hmm, nou je het zegt. De zin klinkt me op het eerste gehoor prima in de oren, maar dat al staat daar wel vreemd."
"Ik ken dat gebruik niet, dat al hoe achter elkaar."
"Het moet het versterkende bijwoord al zijn, dat ook de oorsprong vormt van het voegwoord alhoewel."
"Ik zou het gewoon vermijden, door iets te schrijven als …welke grote stofwolken daar ook vandaan komen."
"Ja, dat kan wel, je zou ook het woordje al gewoon weg kunnen laten, maar ik zit nu al in de academische modus, waarin ik mij afvraag hoe het in elkaar zit en of het werkelijk tot de taal behoort."
"Nou ja, pieker er niet te lang over zou ik zeggen."
"Ja wacht even, ik google toch even… Hmmm, het komt extreem weinig voor, heb ik de indruk. Maar wacht eens, je hebt toch ook Al wat ik ook doe, dat kan toch ook?"
"Dat kan wel, maar is dat dan niet kortweg voor alles wat?"
"Dat geloof ik niet. Je hebt Al wat ik doe is tevergeefs, waar de klemtoon op Al valt, en al wat ik ook doe, het is toch allemaal tevergeefs, waar de klemtoon op wat valt. En in die tweede zin kun je Al niet vervangen door alles."
"Nee dat is waar."
"En heb je ook niet Al wie ik het ook vraag, niemand weet dit? Daar kun je al helemaal niet uitgaan van alles wie."
"Maar daar heb je wel diezelfde twee varianten: Al wie het weet mag het zeggen tegenover Al wie het ook weet, het is toch te laat."
"Daar heb jij weer gelijk in. Toch vreemd dat het allemaal zo weinig voorkomt. Als ik zou willen argumenteren dat het niet tot de taal behoort zou ik dat wel opmerken. Een handjevol vindplaatsen in zo'n groot corpus is eigenlijk niks."
"Is het geen contaminatie?"
"Ja, dat zou kunnen. Maar het gekke is dat het dan gecontamineerd is uit Wat je ook doet en Al doe je ook dat, wat twee zinnen zijn met een compleet andere zinsvolgorde. Maar wacht eens, ik zoek het even op in de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis van Van der Horst."
"…"
"Kijk, hier staat het: Van der Horst spreekt over het voegwoord alhoe, dat vóór de zestiende eeuw is ontstaan uit het toevoegen van het versterkende bijwoord al aan het voegwoord hoe, uiteindelijk leidend tot alhoewel."
"Je taalgevoel is dus eigenlijk middelnederlands."
"Ja, blijkbaar klinkt er in het taalgevoel van de taalprof nog een echo uit het verleden, uit de tijd dat je het versterkende bijwoord al bij een toegevende bijzin kon zetten. Want zo'n zin als Al hoe je het ook bekijkt bevat een duidelijke toegeving: je kunt het op verschillende manieren bekijken, maar op welke manieren je het ook doet, en dan volgt de rest van de zin."
"Toch is het mij totaal vreemd. En ik heb het net aan een collega voorgelegd, die net als ik Vlaming is, en die kent het ook niet. Zou het een Nederlands-Vlaams verschil zijn?"
"Zou kunnen, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk. Ik vrees eerder dat het sterk regionaal is. Het komt gewoon te weinig voor. Weet je wat? Ik schrijf er een logje over en kijk eens of de lezers reageren. Misschien dat er iemand over de goed-foutkwestie heen kan stappen en bedenken of deze gebruikswijze een basis in de realiteit heeft."
donderdag 19 mei 2011
Eeuwige kwesties (6): Dodelijke opmerkingen over dodelijke slachtoffers


Dodelijke slachtoffers, dat is ook zo'n hardnekkige taalergernis waar mensen steeds maar weer op terugkomen. Genuanceerde taaladviezen lijken niet zo veel te helpen, waarschijnlijk omdat ze het karakter van een uitvlucht hebben: het zou metonymisch taalgebruik betreffen, waarbij de relatie tussen de slachtoffers en de dood zo'n beetje is uitgedrukt. Ja dat zal best wel, maar erg overtuigend komt het niet over, misschien is dat het probleem.
Wat is er mis met dodelijke slachtoffers? Wel, de critici merken op dat dodelijk iets betekent als "de dood veroorzakend" (dodelijk vergif, dodelijk werk, ook in figuurlijke zin dodelijke opmerkingen). En in dodelijke slachtoffers zijn de slachtoffers zelf toch niet de veroorzakers van de dood?
Abonneren op:
Posts (Atom)